Oberhausen
(Inzending verhalenwedstrijd Boekenweek, thema Duitsland)
Als ik richting Arnhem rijd, verschijnt het al snel op de ANWB-borden. Oberhausen. Het ultieme bewijs van hoe kinderachtig ik ben, is dan onmogelijk tegen te houden. Van binnen schreeuw ik de plaatsnaam zo Duits mogelijk uit en maak denkbeeldig van die enorme Basil Fawlty (John Cleese) passen.
Oberhausen!
Wijs- en middelvinger van mijn linker hand strek ik uit onder mijn neus. Waar ik mijn rechterarm voor nodig heb laat zich raden. Al gebruik ik die al snel weer voor het stuur. Het slaat nergens op.
Ik ben dol op Duitsland. Beste bier, beste voetbal. Fantastische mentaliteit. Een geweldig land om naast te wonen. Economisch erg handig ook. Toch heb ik nog altijd weinig nodig om in ‘Allo ‘Allo-sentimenten, in de slapstickversie van de oorlog, te vervallen. Ik ben verder nog nooit in Oberhausen geweest. Heb geen enkel idee wat voor plaats het is.
Dit lolletje, dat ik helaas ook niet kan bedwingen in gezelschap, heeft nog weinig met Duitsland te maken, niet eens met het verleden. Het is een rookgordijn voor de zwartste daden waar mijn diersoort toe in staat is. Absurdisme als bestrijding tegen absurdisme.
Als ik vanaf mijn geboorte de andere kant had op geleefd, in tijd, dan zat ik nu midden in het interbellum. Hitler was nog niet eens aan de macht. Mijn ouders nog niet eens geboren. Hun ouders wel, die leefden al volop. Zó kort geleden is het allemaal. In mijn hoofd is het enkel nog een grap.
De haat die mij met hectoliters per paplepel is ingebracht, ben ik nu toch echt wel kwijt. De slapstick op de A12 is geen verdringing van een sociaal cultureel oorlogstrauma, geloof ik. Het is veel meer. Veel en veel erger. Het is het wegstoppen van het zwartste zwart. Dat valt niet meer simpelweg op een land af te schuiven. Dat is nog slechts de schim van een excuus.
Niks moffen. Niks roet, bloed en etter. Gewoon Duitsers en Duitsland. Ons zusterland, daar moeten we toch ook eens een keer wat eerlijker in zijn. Nederland is in alles, althans veel, een provincie van Duitsland. Niet alleen omdat Duitse plaatsnamen op veel wegwijsborden staan. Vooral omdat we één volk zijn. Ook Adolf Hitler had dat helemaal niet slecht gezien. Hij zag ons als mede Germanen. Terecht, lijkt me. (Al geloof ik verder heus niet in rassenleer hoor.)
In het buitenland meen ik de meeste volkeren er wel uit te halen, van een afstand. Een Brit, een Italiaan en een Griek. Ik pik ze er zo uit. Duitsers en Nederlanders wil ik echter nog wel eens verwarren. Dat veel toeristen in Amsterdam denken dat je Duits met ons kan praten, is ook niet vreemd. Onze talen zijn enorm verwant.
Nee, die rare sketch in mijn hoofd na het zien van Oberhausen in witte letters op blauwe borden, het staat allerminst voor een afkeer van Duitsland. Daar ga ik juist steeds meer van houden. Wat het absurdisme niet bepaald verkleint.