Respect is een kiwischil geworden

“Respect is een zeikerd geworden. Alles wat niet zo leuk is aan een Nederlander.” Zo eindigt Peter Middendorp zijn sportcolumn in de Volkskrant vandaag. IJzersterk.

Het woord dat iets met eerbied, ontzag en/of waardering te maken zou moeten hebben, is inderdaad een eigen leven gaan leiden. Of liever, het is al geruime tijd uitgewoond. Het heeft al best lang geen echte betekenis meer. De FIFA/UEFA hadden bij het uitscheppen er al flink aan bijgedragen, zodat de KNVB de laatste weken de laatste restjes inhoud er alleen wat hoefde uit te schrapen, als bij een kiwi. Wat over is, is kale taal. Een stevig begrip is nu nog maar een schil van zeven simpele letters.

Zo werkt dat. Binnenkort gaan we elkaar bijvoorbeeld ook weer massaal de beste wensen toewensen. Prachtig. Als je Iemand het beste toewenst is dat heel wat. Best krachtig. Bijzonder. Helaas doet iedereen het alleen van 1 tot grofweg 6 januari. Het is niet meer dan het hoi van die periode. Leeg. Een cliché.

Overigens is het een verschijnsel dat ook goed kan uitpakken. Voor slimme reclamemakers. Neem wat Heineken met het woord Biertje heeft gedaan, of Cup a Soup met het begrip vier uur. Alledaagse begrippen die de bedrijven handig hebben toegeëigend.

Biertje werd een biertje van een bepaald merk: Heineken. Vier uur werd het inkakmoment dat alleen door een bepaald soepje te redden was. En respect werd… niets, hooguit misbruikt. Hier stond geen simpel product tegenover, maar een vrij abstract begrip. De leus Zonder respect geen voetbal zal dan ook geen reclameprijzen winnen, vrees ik.

De enige persoon die me te binnen schiet die het woord doeltreffend gebruikt is wielercommentator Maarten Ducrot. Hij kan dingen zeggen als: “met alle respect voor Vinokourov, maar hij draalt als een drol.” Geniaal. Het begrip gebruiken als vrijbrief om iemand compleet af te branden. Ik vrees dat dit gebruik van het woord de enige vorm is die nog een lang leven voor zich heeft.

Hetgeen waar respect ooit voor stond kun je niet benoemen, daar kalf je het mee af. Dat is nu wel duidelijk. Eerbied, ontzag en waardering moeten keer op keer verdiend worden. Het zou prettig zijn als de regelgeving daar wat duidelijker bij zou helpen.
Nederland staat nou eenmaal niet bekend om gezagsgetrouwheid. En ook niet om duidelijke regelgeving. We zijn meestergedogers – dingen door de vingers zieners. We moeten dus niet al te verontwaardigd zijn over onze eigen chaos. Daar iets eerlijker over worden. En ons niet achter een paar letters blijven verschuilen.

Recensie van boek Stoeltje 63, thuis bij Ajax

In de Ajax Lifekrant van 16 augustus staat een recensie van Kevin van Nunen over mijn columnbundel. Ik citeer:

“Eens in de twee weken stapt Nicky Samsom op zijn fiets. Naar Ajax, naar de Amsterdam Arena, naar Stoeltje 63. Vanaf dat stoeltje deelt hij wat hem opvalt. Dat hoeft niet de man te zijn die twee keer scoort, beter van niet zelfs. Liever iets origineels. Een toegiftbal, de mascotte die hooghoudt, de boodschap op een spandoek of een fantastische baggerwedstrijd tegen Excelsior. De herinnering aan twee landstitels wordt per thuiswedstrijd, per column sterker. Het script van Frank de Boer leent zich prima voor deze bundel. Thuis bij Ajax glinstert de schaal, met of zonder deuk, nog net even iets mooier.”

Daar heb ik nou niets aan toe te voegen.
Kijk hier voor meer informatie over het boek

Op mijn daklozenkrantverkoper

Als je hier klikt kun je op blz 65 een column van mij lezen. Deze haalde bij een columnwedstrijd van Nieuwe Revu en Grolsch het boekje Op de 33 eigenzinnigste columns van Nederland.

Je kunt hem ook gelijk hieronder lezen, veel makkelijker:

Op mijn daklozenkrantverkoper

Op de inhoud heb ik de daklozenkrant nog nooit gekocht. Mijn regelmatige aankoop komt puur door de verkoper voor mijn buurtsuper. Hij is een stuk professioneler dan de redactie van het blaadje, dat ik bijna elke keer na aankoop weer ongelezen bij het oud papier mieter.

Veel mensen kunnen wat opsteken van het arbeidsethos van mijn dakloze. Hij is er om te beginnen haast altijd. Dit weet ik door regelmatig op onregelmatige tijden boodschappen te doen. Hij staat dan met een krantje in een plastic hoesje op gepaste afstand iedereen die daar voor openstaat te groeten. Hij lijkt feilloos aan te voelen wie hij wel en niet welkom kan heten. Heel anders dan zijn zeer aanwezige collega bij het grotere filiaal hier in de buurt. Die groet echt iedereen en creërt daardoor dat ongemakkelijke ‘nu-moet-ik-dat-ding-zeker-van-‘m-kopen, dacht-‘t-niet’ gevoel. Het is duidelijk dat míjn dakloze een heel wat grotere mensenkennis heeft. Dit levert hem ongetwijfeld ook een veel grotere klantenkring op. Mij heeft hij in ieder geval meteen veroverd.

De eerste keer dat hij er stond viel hij me gelijk al positief op. Een wat lange Balkanachtige verschijning met een sympathieke blik. Meteen ontstond de nóg goedlopende routine bij de schuifdeuren, van het groeten bij binnenkomst en het gedag zeggen bij vertrek. Het krantje koop ik sindsdien om de paar weken, het is naar mijn weten nog maar een of twee keer voorgekomen dat ik dezelfde editie dubbel heb gekocht.

Mijn Z-verkoper is ook veel meer dan een daklozenkiosk alleen. Soms zie ik hem naast iemands Tekkel, dan weer naast een Bouvier en soms ook naast een Duitse herder. Ook om omgevallen fietsen lijkt hij zich te bekommeren. Zelfs bij de zware storm van de afgelopen week konden mensen met een gerust hart hun rijwiel op wankele standaards bij hem laten staan.

Ik voel me goddank ook nooit verplicht om echt een praatje te maken. De meeste woorden die we ooit wisselden vielen in de zomer. Het krantje komt dan wat minder vaak uit.
“Is dat niet vervelend? Gaat de verkoop nu niet veel minder goed?”
Met zijn moeilijk te plaatsten accent antwoordde hij vriendelijk, maar droog: “Ach, het gaat nooit goed.” Scherp. Een bitterzoet moment.

Mijn daklozenkrantverkoper is gewoon een goeie kerel die wat verkeerde afslagen heeft genomen in zijn leven. Zijn wat grauwe huid, zijn uitgeholde gezicht en het slechte gebit kunnen een heftig drugsverleden niet verhullen. Maar als hij zo’n slecht krantje zo goed kan verkopen, stuurt het lot hem ongetwijfeld wel weer in de goede richting.

Een rits columns

Deze column staat in het boekje Een rits columns van uitgeverij aquaZZ. Het stond op de longlist van 25 beste columns, die uit honderden inzendingen zijn gekozen.

Spiegeltje spiegeltje

Iemand vertelde me laatst enthousiast dat er binnenkort een reünie is van onze oude middelbare school. ‘Gatverdamme’, was mijn eerste reactie. Ik schrok er zelf van. Waarom die spontane weerzin tegen een confrontatie met een belangrijk deel van mijn leven, van toch alweer zo’n twintig jaar geleden? Zo vervelend vond ik het toen allemaal toch niet? Het was zo nu en dan zelfs enigszins leuk. Mijn eeuwige puberbrein, waar ik nu nog dagelijks van geniet, kwam in die tijd zelfs helemaal tot leven.

Mijn weerstand moet gedeeltelijk te maken hebben met het menselijke vermogen om dingen te romantiseren. Een confrontatie met de feiten maakt mijn autobiografie zelden spannender. Laatst zapte ik per ongeluk langs mijn favoriete serie ooit: the A-team. Het bleek een flinterdun verhaallijntje te bevatten, gespeeld door derderang acteurs.
Om de onvermijdelijke uitdijing, vertrutting en vergrijzing van mijn, achteraf gezien, sowieso al weinig spectaculaire oud schoolgenoten, sta ik dus niet te springen. Zo’n spiegel, daar kijk ik liever niet al te diep in.

Het zal ook iets te maken hebben met het, veelal niet ongunstige, vergeten van dingen uit het verleden. Mijn ingebouwde filter. Naarmate ik ouder word, komt het steeds vaker voor dat ik iemand ergens tegenkom die ik vaag meen te herkennen. Vaak schiet me pas achteraf te binnen wie het was. Iets dat bij het eerste oogcontact pijnlijke situaties oplevert.
Moet ik enthousiast groeten, met het gevaar dat ík helemaal niet word herkend en word aangezien voor een gevaarlijke gek? Of erger; ik word wel herkend en mijn onschuldige ‘hoi’ loopt uit in een niksig praatje tussen twee mensen die opeens beseffen dat er een reden is voor het wederzijdse niet direct herkennen: we liggen en lagen elkaar gewoonweg nooit.
Een reünie moet een broeinest zijn van dit soort situaties. Op een doodgewone dag kan ik na het ongemakkelijk negeren van een mogelijke bekende nog makkelijk verder met mijn leven, bij een zaal vol al dan niet oud klasgenoten zal dat toch moeilijk gaan.

Voordat ik overkom als een mensenschuwe kluizenaar, moet ik ook zeggen dat een deel van mijn weerstand ook juist komt omdat ik nog goed contact heb met een handvol vrienden van vroeger. Weer die handige filter. Met behulp van Facebook zijn daar zelfs de laatste jaren nog wat mensen bij gekomen. Hierdoor weet ik alleen ook vrij zeker dat mijn gang naar de aanstaande reünie onontkoombaar is. Zij gaan namelijk ook. Mijn instinctmatige angst voor de confrontatie met mijn eigen tekortkomingen zal ik moeten overwinnen.

Ach, ik overleef het hoogstwaarschijnlijk wel. En zo niet, dan ben ik het binnen een aantal jaar toch al lang weer vergeten.

Een rits columns

Deze column staat in het boekje Een rits columns van uitgeverij aquaZZ. Het stond op de longlist van 25 beste columns, die uit honderden inzendingen zijn gekozen.

Spiegeltje spiegeltje

Iemand vertelde me laatst enthousiast dat er binnenkort een reünie is van onze oude middelbare school. ‘Gatverdamme’, was mijn eerste reactie. Ik schrok er zelf van. Waarom die spontane weerzin tegen een confrontatie met een belangrijk deel van mijn leven, van toch alweer zo’n twintig jaar geleden? Zo vervelend vond ik het toen allemaal toch niet? Het was zo nu en dan zelfs enigszins leuk. Mijn eeuwige puberbrein, waar ik nu nog dagelijks van geniet, kwam in die tijd zelfs helemaal tot leven.

Mijn weerstand moet gedeeltelijk te maken hebben met het menselijke vermogen om dingen te romantiseren. Een confrontatie met de feiten maakt mijn autobiografie zelden spannender. Laatst zapte ik per ongeluk langs mijn favoriete serie ooit: the A-team. Het bleek een flinterdun verhaallijntje te bevatten, gespeeld door derderang acteurs.
Om de onvermijdelijke uitdijing, vertrutting en vergrijzing van mijn, achteraf gezien, sowieso al weinig spectaculaire oud schoolgenoten, sta ik dus niet te springen. Zo’n spiegel, daar kijk ik liever niet al te diep in.

Het zal ook iets te maken hebben met het, veelal niet ongunstige, vergeten van dingen uit het verleden. Mijn ingebouwde filter. Naarmate ik ouder word, komt het steeds vaker voor dat ik iemand ergens tegenkom die ik vaag meen te herkennen. Vaak schiet me pas achteraf te binnen wie het was. Iets dat bij het eerste oogcontact pijnlijke situaties oplevert.
Moet ik enthousiast groeten, met het gevaar dat ík helemaal niet word herkend en word aangezien voor een gevaarlijke gek? Of erger; ik word wel herkend en mijn onschuldige ‘hoi’ loopt uit in een niksig praatje tussen twee mensen die opeens beseffen dat er een reden is voor het wederzijdse niet direct herkennen: we liggen en lagen elkaar gewoonweg nooit.
Een reünie moet een broeinest zijn van dit soort situaties. Op een doodgewone dag kan ik na het ongemakkelijk negeren van een mogelijke bekende nog makkelijk verder met mijn leven, bij een zaal vol al dan niet oud klasgenoten zal dat toch moeilijk gaan.

Voordat ik overkom als een mensenschuwe kluizenaar, moet ik ook zeggen dat een deel van mijn weerstand ook juist komt omdat ik nog goed contact heb met een handvol vrienden van vroeger. Weer die handige filter. Met behulp van Facebook zijn daar zelfs de laatste jaren nog wat mensen bij gekomen. Hierdoor weet ik alleen ook vrij zeker dat mijn gang naar de aanstaande reünie onontkoombaar is. Zij gaan namelijk ook. Mijn instinctmatige angst voor de confrontatie met mijn eigen tekortkomingen zal ik moeten overwinnen.

Ach, ik overleef het hoogstwaarschijnlijk wel. En zo niet, dan ben ik het binnen een aantal jaar toch al lang weer vergeten.