Jaren teer ik al op beelden van een stilstaand peloton voor gesloten spoorbomen. Heerlijke knulligheid. Het was ooit tijdens de Ronde van Nederland. Dat zou bij de Tour de France nou nooit gebeuren, denk je dan. Maar sinds vandaag weten we wel beter.
Een ploegbus blokkeerde de eindstreep tijdens de ontknoping van de etappe, omdat hij te hoog was en vastklemde in de finishstellage. Maarten Ducrot zat er in zijn commentatorenhokje met zijn neus bovenop. Je hoorde het geklingklong luid door de tv. Paniek. De renners raasden door. Rond die bus ontstond totale chaos.
Hedendaagse renners hebben natuurlijk oortjes in, dus er werd doorgegeven dat het driekilometerpunt de nieuwe geïmproviseerde eindstreep zou zijn. Maar “Tourbus” verder lezen
Waarom de Britten het beste en het slechtste zijn in wielrennen
Ik zou prima zonder E- en WK’s voetbal kunnen. Voetbal volg ik toch al het hele jaar door. Wimbledon kan me gestolen worden. En die rare sporten die ik door de Olympische Spelen opeens denk te moeten volgen, kan ik ook missen als kiespijn. Maar een zomer zonder de Tour is ondenkbaar.
Het is zoveel meer dan sport. Het zit boordevol fantastische verhalen. Het verhaal rond de gele trui is misschien wel het onbelangrijkst. Het saaist. Die strijd zorgt er hooguit voor dat kopmannen elkaar in de tang houden en dat de Johnny Hoogerlands van deze wereld er tussenuit kunnen glippen. Prachtig dat die prikkeldraadheld dit jaar met roodwitblauwe strepen op zijn shirt mag rijden.
Het raarste van het EK ’88 was dat mijn zus naar een of andere hal ging om met een heleboel andere mensen naar de finale te kijken. Dat had ze nog nooit gedaan, naar voetbal kijken.
Ik had bij haar in ieder geval nog nooit enige belangstelling bespeurd. Mijn vader en ik zaten elke zondagavond en een enkele woensdagavond met z’n tweeën op de bank Studio Sport te kijken. Soms met mijn moeder, maar nooit met mijn drie jaar oudere zus. Zij moest er die dagen nog achterkomen dat George Michael op mannen viel en ging sowieso meer voor Andrew Ridgeley. Bij haar hingen dus andere mannen boven het bed dan mij bij. Ze “De geboorte van een indiaan” verder lezen
Als ik terugdenk aan de halve finale van het EK ’88 dan denk ik vooral: wauw, wat moeten we toen nog een hekel aan Duitsers hebben gehad. De ontlading was enorm.
De eigen bedenkelijke rol tussen 1940 en 1945 werd nog massaal verzwegen. Te vers, te pijnlijk. Onze oma’s en opa’s leefden nog. Lothar Matthäus en Rudi Völler reden in gedachten nog vrolijk rond op onze fietsen. Geen wonder dat onze bondscoach als vanzelfsprekend De Generaal heette.
Best vreemd dat ik nog nooit iemand voor de trein heb geduwd. Vaak heb ik eraan gedacht. Dat ik, als de trein komt, een van de wachtenden gewoon een flinke duw geef. Van het perron het spoor op. Het is makkelijk uit te kienen dat het slachtoffer er weinig van zal merken. Een schok, hooguit drie seconden paniek en bam. De trein zal hem of haar direct uit elkaar rijten. Weinig pijn. Wie weet help je er iemand wel mee. Een verlossing van een miserabel leven.
Ik zal vast niet de enige zijn met dit soort gedachten. Het zou een handeling van niks zijn. Een flinke por is genoeg. Dat we het niet doen is een vorm van beschaving. Voor iemand iets aandoen denken we een betere reden te moeten hebben dan een oerdrift. Daarnaast weten we ook dat de impulsieve gruwelijke daad gevolgen zal hebben. Als niet van ons rechtssysteem, dan wel van omstanders. Of erger, van ons eigen geweten.
Het leven is een aaneenschakeling van gevaren. We leren hier van baby af aan mee omgaan, staan er niet eens meer zo bij stil. Je zou nergens meer aan toekomen, continu bewust zijn van het onvermijdelijke eindpunt van onze sterfelijkheid. Als je onder de trein wil komen moet je daar in dit leven doorgaans helemaal zelf voor zorgen, gelukkig.
Er zijn examenvragen gejat en dat blijkt landelijk nieuws. Het lijkt me hooguit een behoorlijk leerpunt voor de betreffende school en de verspreiders van die vragen. Werk eraan en zorg dat het niet meer gebeurt. Val er, behalve gedupeerde kinderen, verder niemand mee lastig. Pietje Bel vond ik vroeger best leuk, maar dat maakt kattenkwaad nog niet meteen nieuwswaardig.
Of zou door dit gebeuren een toekomstige premier pas in zijn tweede ambtstermijn door de mand vallen?
“Minister President leerde niet voor Frans, maar haalde toch een negen” zouden de voorpagina’s van kranten kunnen koppen in 2031. Dat is ons nu bespaard gebleven, dankzij de meesterlijke journalistiek anno 2013. Of niet? De onderste steen is immers nog niet helemaal boven.
Ik stel voor dat we er met z’n allen toch nog de hele zomer bovenop blijven zitten. Stel je voor dat enkele kinderen hun schooldiploma oneerlijk zouden behalen, het land werd onbestuurbaar. Er zouden mensen die niet zo capabel zijn touwtjes in handen krijgen. Puur omdat ze handige maniertjes hebben. Netwerken en slinkse trucjes worden zo belangrijker dan kennis. Brrr. Stel je voor. Wat voor wereld krijg je dan?
Sinds 12 mei 1974 ben ik er zelf één: een mens. Al heb ik van de eerste jaren geen echte herinneringen. Ook bloedige foto’s van die eerste dag, in een familiealbum, zeggen me weinig. Mijn ogen waren dicht en ik moest janken, het eerste wat elk mensenkind doet. Mijn zus omschreef het toen het best. “We hebben een baby met een piemel” zei ze tegen iedereen. En zo is ‘t, meer valt er niet over te zeggen. Ik ben een mannetjesmens.
Janken, eten, poepen, plassen, slapen. Het duurt even voor je meer kunt dan dat. Een veulen loopt meteen, een kat kan al na enkele maanden zonder moeder, een eendenkuiken zwemt direct, maar het eerste jaar van zijn of haar leven is een mens volkomen hulpeloos. Veelal duurt het zelfs zo’n twintig tot dertig jaar voordat mensenkinderen zelfstandig verder leven. En toch wanen veel soortgenoten zich superieur over andere dieren. Zwaar ten onrechte in mijn ogen.
Er is een breed gedragen theorie die ons vertelt dat we aapachtigen zijn. Ik geloof dat graag. Iedere bewoner op deze planeet, plant of dier, is het resultaat van miljoenen jaren van voortplanting. Survival of the fittest. Het overleven van de sterkste. Er zullen soortgenoten van me zijn die dit verwarren met dat de slimsten wel zullen overleven, maar dat is uiteraard onzin. Het gaat echt om de sterkste, of liever de mazzelaars op de juiste tijd op de juiste plaats. Ons bestaan is dus gebaseerd op kans, niet op een plan. Ook onze grootheidswaan is daar een voorbeeld van. Die arrogantie helpt ons toevallig om ondoordachte risico’s te laten nemen die “De mens” verder lezen